terug
(Reformatorisch Dagblad, 5-1-2011)

Bedrijven gebaat bij inzet overheid voor mensenrechten in India


De Nederlandse overheid moet actief bijdragen aan het verbeteren van mensenrechten in India. Dat geeft ook ondernemers en maatschappelijke organisaties die in het land actief zijn een steun in de rug, schrijft Gerard Oonk.

Zitten handelsbelangen aandacht voor mensenrechten in de weg? Dat was een van de centrale thema’s tijdens de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken vlak voor het kerstreces. Een deel van de Kamer verweet minister Rosenthal dat hij mensenrechten onvoldoende prioriteit geeft. De minister hield vol dat hij vooral naar meer effectiviteit zoekt. Daarbij stelde hij de vier pijlers van de internationale arbeidsorganisatie ILO centraal: geen kinder- en dwangarbeid, discriminatie tegengaan en vrijheid van vakvereniging. Volgens Rosenthal komen ondernemers „zichzelf tegen” bij deze onderwerpen en hij gaf daarbij India als voorbeeld.

In relatie tot een land als India, waar Nederland een groeiend economisch belang heeft maar waar de problemen op het gebied van mensenrechten en arbeidsrechten groot zijn, zijn er twee keuzes. Wegkijken en relativeren óf de realiteit onder ogen zien en economische en politieke relaties actief benutten om, ook via de EU en de VN, bij te dragen aan het verbeteren van mensenrechten én daardoor ook ondernemers en maatschappelijke organisaties te steunen die in India actief zijn. Wat dat betreft wordt India een belangrijke testcase voor het mensenrechten- en het buitenlands economisch beleid van de regering-Rutte.

Hoe ziet die Indiase realiteit eruit? De verhalen over de forse economische groei en de sterk groeiende middenklasse zijn bekend. Minder bekend is dat drie van de vier Indiërs moeten rondkomen van ongeveer 20 roepie (circa 35 eurocent) per dag en niet of nauwelijks profiteren van de toenemende rijkdom. De meerderheid van de laag- of ongeschoolde arbeidskrachten heeft niet of nauwelijks vooruitgang geboekt. Dalits (kastelozen), adivasi (tribalen) en vrouwen zijn bij die armste groepen oververtegenwoordigd. Hun rechten worden met voeten getreden. Dat meisjes niet gewenst zijn, blijkt zeer pijnlijk uit het enorme mannenoverschot.

Toch wekken beleidsmakers de indruk dat nu de economie groeit, India ook sociaal zijn zaken snel op orde zal hebben. Dat is niet het geval. India is, zoals Rosenthal zelf aangeeft, een risicoland voor de Nederlandse ondernemer. Vanzelfsprekend is het feit dat India een democratie is met onder meer vrije verkiezingen en een vrije pers een groot goed. Het cliché ”de grootste democratie ter wereld” behoeft echter nuancering. Dat jaarlijks 1,8 miljoen mensen in politiebureaus en gevangenissen worden gemarteld, spoort –zacht gezegd– niet met een goed functionerende rechtsstaat. De vaak extreme armoede en de grote sociale ongelijkheid maken het voor veel Indiërs bijna onmogelijk om als actieve en mondige burger deel te nemen aan de Indiase democratie.

Wat betekent dat alles voor de Nederlandse ondernemer die met India handelt, er investeert of er kennis uitwisselt? Via de samenwerking met Indiase partners en vooral in de productieketen lopen Nederlandse ondernemers aan tegen veel problemen: onderbetaling, kinderarbeid, dwangarbeid, discriminatie van vrouwen en dalits en het feitelijk ontbreken van vakbondsvrijheid voor mensen in ”informeel werk”.

Hieraan kunnen Nederlandse ondernemers zelf veel doen. En de Nederlandse overheid ondersteunt ondernemers die in India actief zijn met informatie over de risico’s die ze lopen op het schenden van arbeids- en mensenrechten en milieunormen. Ook wordt via de OESO-richtlijnen aan bedrijven voorgehouden welke internationale normen in acht genomen moeten worden. Dat is prima en moet zo blijven. Toch is de overheid zelf in dit speelveld te veel afwezig. Bedrijven en maatschappelijke organisaties moeten vaak zelf maar een antwoord zien te vinden op de grote maatschappelijke kwesties waarmee ze in India worden geconfronteerd.

De ambtelijke mensenrechtendialoog tussen de EU en India is zo goed als onzichtbaar. Deze zou op een hoog politiek niveau sterk moeten worden ingezet. Maar Nederland kan veel meer doen. In de VN-Mensenrechtenraad moet Nederland zich blijven inzetten voor het aannemen en de uitvoering van de concept-VN-principes en richtlijnen tegen kastendiscriminatie. Belangrijk en actueel is ook of de EU meegaat in Indiase wens om in het binnenkort af te ronden EU-Indiavrijhandelsverdrag geen hoofdstuk over mensenrechten en duurzaamheid op te nemen. Vrijhandel die de positie van de armen schaadt is onacceptabel.

Wat ondernemers en maatschappelijke organisaties hard nodig hebben is een actief beleid, gericht op bevordering van mensenrechten, ook door de overheid zelf. Ook de Kamer lijkt daar voor te voelen. Het is nu de taak van Rosenthal om het mensenrechtenbeleid richting belangrijke handelspartners zoals India te versterken en daardoor ook maatschappelijke organisaties en bedrijven in India en Nederland te ondersteunen.

De auteur is directeur van de Landelijke India Werkgroep, die zich inzet voor kansarmen in India.


laatste wijziging: